Raes van Grevenbroeck, de eerste heer van Mierlo van die naam, over wiens lieve zonen wij de vorige keer zo'n onverkwikkelijke geschiedenis verhaalden, stierf 29 september 1532 te Mierlo. Volgens het gebruik dier tijden, werd hij in de kerk van Mierlo begraven onder een zerk van blauwe steen. Behalve zijn wapen waren daarop ook zijn vier kwartieren, d.w.z. de wapens van zijn ouders en grootouders uitgebeiteld. In gotische letters stond daarop verder uitgehouwen: "Hier leght begraven Jonker Eraes van Grevenbroeck, Heer tot Mierlo ende sterft in 't jaer 1532 op St. Michielsdagh; bidt God voor zijne ziele." Zoals we in 'n vorig artikel reeds zeiden, bleef de heer van Mierlo ongehuwd en liet dus geen wettige erfgenamen na. Daarom erfde de oudste kleinzoon van diens broer de heerlijkheid Mierlo ingevolge het testament van 29 september 1532, dus op de sterfdag gemaakt. (Het testament is als bijlage bij het vorige artikel opgenomen.)
De nieuwe heer genaamd Jan van Grevenbroeck werd 10 oktober 1532 met Mierlo beleend en bleef bijna een kwarteeuw in het bezit ervan. De juiste datum van zijn overlijden is niet bekend. In 1556 was hij reeds dood. Hij was in 1552 gehuwd met Adriana van den Dijcke, die hem drie kinderen schonk, één zoon en twee dochters. De freules huwden met deftige Zuid-Nederlandse edellieden en zullen zich verder weinig om Mierlo bekommerd hebben.
De zoon, Raes (Erasmus) van Grevenbroeck, werd na de dood van zijn vader, op 25 september 1556 beleend met de heerlijkheid Mierlo. Met dit bezit nam hij op zich de last van het betalen van een jaargeld aan zijn grootvader, zoals dit in het testament van zijn over-oud-oom indertijd was vastgesteld. Deze heer was ook heer van Santvliet (bij Rosendaal) en kocht in 1594 de heerlijkheid Lierop. Hij was Zwanenbroeder van de Ilustre Lieve Vrouwe Broederschap te 's-Hertogenbosch, waartoe alleen de leden van de hoogste adel werden geroepen. (Erasmus van Grevenbroeck regeerde met hard hand over de heerlijkheid Mierlo, hij is ook de heer die berucht is geworden in verband met de heksenprocessen. Hieraan is dit artikel gewijd.)
Hij huwde in 1577 met Joanna Bloeymans, gezegd Dinther, erfdochter van Helvoirt en Zwijnsbergen. Door dit huwelijk werd hij aanverwant van de beroemden Mierlose kardinaal van Enckevoirt. Over deze kerkvorst zullen we later wel eens iets meer vertellen.
Uit het huwelijk van de heer van Mierlo en Johanna Bloeymans werden meerdere kinderen geboren. We laten deze niet allemaal de revue passeren. De oudste zoon, die naar zijn moeders vader Jan genoemd was, volgde als heer van Mierlo op. Over hem dus zo aanstonds meer. Zijn jongere broer Cornelis van Grevenbroeck erfde de heerlijkheid Helvoirt en het kasteel Zwijnsbergen, dat onder die gemeente gelegen is.
Jhr. Jan van Grevenbroeck, de oudste zoon van Erasmus van Grevenbroeck, bewoonde voordat hij hem als heer van Mierlo opvolgde, een kasteeltje te Mierlo, dat in een schepenakte van Den Bosch uit 1624 omschreven wordt op de volgende wijze: „zeeckere steenen huysinge, hoff, landerijen, hoijvelden ende koijweijden, gelegen binnen de heerlijcheyt van Mierloe, genaamd het cleyn slotken, mitten appendentie van dyen in de Donckerstraat aldaer".
Hij was omstreeks 1607 gehuwd met Margaretha van Wijttenhorst, een dochter van de heer van Horst. Zij was hoewel nog jong, sinds een jaar of 5 weduwe van jhr. Charles van Cortenbach, de heer van Helmond, die op kerstavond 1602 op 19 jarige leeftijd kwam te overlijden en met wie zij dus slechts heel kort kan gehuwd geweest zijn. Zij zelf stierf vóór 22 mei 1624 en liet haar man slechts één zoon na, die in 1624 testeerde en kort daarop in de oorlog sneuvelde. Nadien is jhr. Jan van Grevenbroeck nog tweemaal gehuwd, n.l. met Christina Pieck van Tienhoven en met Barbara van Leefdael, dochter van de heer van Waalwijk. Het tweede huwelijk bracht hem een opvolger n.l. Dirck van Grevenbroeck, die 17 juni 1652, na de dood van zijn vader, met de heerlijkheid werd beleend, in Mierlo leefde en aldaar ongehuwd kwam te overlijden. Toen werd zijn jongere broer (of halfbroer?) Erasmus van Grevenbroeck op 11 september 1669 met de heerlijkheid Mierlo beleend. Hij trouwde met Barbara van Scherpenzeel, die hem vele jaren overleefde en verscheidene kinderen gaf.
Na de dood van haar man werd Barbara op 22 november 1674 beleend met de tocht van de heerlijkheid Mierlo. Ruim een kwart eeuw later had zij zelf in deze hoedanigheid en als moeder-voogdes van haar kinderen over de heerlijkheid te procederen. De Staten-Generaal, in de persoon van de Procureur-Generaal van Brabant, als vertegenwoordiger van de Hoogmogende Heren uit Den Haag, beweerde dat de heerlijkheid indertijd aan haar voorgangers in pand was uitgegeven en dat dit pand door hen indertijd zou zijn afgelost. Hij stelde zich dus in het bezit van de heerlijkheid en wat daartoe behoorde. Dit werd aanleiding tot een procedure voor de Raad en Leenhof van Brabant in Den Haag. Deze rechtbank deed 17 december 1703 uitspraak ten voordele van de weduwe van Grevenbroeck. De Procureur-Generaal werd veroordeeld om haar af te staan en te ruimen de rechten
en bezittingen, die hij zich had toegeëigend. Ter voldoening van dit bevel deed de weduwe hem “in gijseling” stellen. Het schijnt, dat deze hoge ambtenaar onwillig was om aan de sententie van de rechtbank te voldoen, want bijna een jaar later wordt door de Raad en Leenhof de in gijselingstelling goedgekeurd en bekrachtigd totdat het vonnis zou ten uitvoer gelegd zijn. Het duurde nog tot einde 1706 voordat door 'n akkoord deze kwestie werd opgelost, en zij in het rustig genot van de heerlijkheid Mierlo en daartoe behorende gehuchten, Het Hout en Broek gesteld was.
Van haar drie kinderen vermaakte de jongste dochter, die op middelbare leeftijd te Haelen ongehuwd overleed, op 25 augustus 1714, de heerlijkheid Mierlo aan haar neef Gerardus Norbertus van Scherpenzeel, heer van Dreumel. Deze stierf in 1740.
Van zijn tweede vrouw Barbara Catharine van Baussele had hij twee kinderen. De zoon, Hendrik Jan Francois van Scherpenzeel, was nog onmondig toen zijn vader stierf en hij met de heerlijkheid Mierlo werd beleend. Hij schonk bij akte van 11 juli 1765 deze bezitting aan zijn zuster en haar man. Deze, n.l. Ida Francisca van Scherpenzeel was gehuwd met Jean Louis Charles de Heusch, heer van Zangry, ritmeester in Staatse dienst. De enige voorwaarde, die hij stelde was, dat zij een hunner zonen bij de naam en het wapen van de Heusch zouden doen aannemen de naam en het wapen van Scherpenzeel. De begiftigden namen die voorwaarde aan en zo kwam op 21 augustus 1765 Mierlo in het bezit van dit nieuwe geslacht.
De aangewezen zoon was Marie Gerard Carel de Heusch, die behalve Mierlo ook Dreumel erfde en die zich voortaan noemde van Scherpenzeel-Heusch en ook zijn kinderen die naam gaf. In deze familie is de heerlijkheid Mierlo voortaan gebleven. Reeds te veel namen hebben we in dit artikel genoemd, dat we het niet wagen er nog veel aan toe te voegen. (Het totaal overzicht van de heren van Mierlo is terug te vinden in deze bijlage.)
Over het kasteel van Mierlo zelf is weinig te vertellen. (Dit volgens Jac. Heeren, HKMyerle denkt daar anders over. Dat kun je hier lezen.) Volgens een tekening uit de eerste helft van de 18e eeuw moet het een prachtig gebouw geweest zijn. Op het eind dier eeuw is het ingestort en ten dele gesloopt. Ongeveer anderhalve eeuw is het dus reeds verdwenen. Alleen een toegangspoort is tot op heden bewaard gebleven. Ook de grachten wijzen nog de plaats aan, waar Mierlo's slot eenmaal stond.
aanvulling:
Tot zover het verhaal van Jac. Heeren over de heren van Mierlo.
In een speciale uitgaven van de Myerlese Koerier uit 1999 gaat Hans Vogels uitgebreid in op de eerste heren van Mierlo onder de titel: Mierlo, zijn oudste heren en hun familie ca. 1100-1335.
naar de editie van De Zuid-Willemsvaart