Na de dood van Jan I, de hertog van Brabant van 1268—1294, werden de grenzen van Mierlo, zoals die door hem in 1292 waren goedgekeurd, door zijn opvolger, Hertog Jan II, bekrachtigd. Ook ontsloeg deze nieuwe hertog al de bewoners van dit dorp van verschillende belastingen, die hem moesten worden opgebracht zoals: „beden, tollen of geldelijke dienst", en verklaarde, dat dit privilege ook zou geëerbiedigd worden door al zijn nakomelingen.
In het gemeentearchief van Mierlo rust een kopie van een zogenaamde “carte figuratief” uit het jaar 1706, waarop de grenzen van het dorp, door een landmeter onderzocht, zo nauwkeurig mogelijk werden opgetekend.
Ter verduidelijking werden op deze kaart de straten, stegen, waterlopen en brugjes, alsmede de parochiekerk en het kasteel van Mierlo ingetekend en werden de grenslijnen, straten, waterlopen, weiden, bouwland en heiden in verschillende kleuren aangeduid.
In het bijschrift, dat bedoelde kaart vergezelt, schrijft de landmeter, Hendrik van Houtert uit Gestel bij Eindhoven, dat hij tot de bevinding gekomen was, dat de grenzen, indertijd door de hertog vastgesteld, nog steeds dezelfde waren, maar dat verschillende grenspalen of andere aanduidingen uit het stuk van 1292 niet meer vindbaar waren. Hij was daarom genoodzaakt op sommige plaatsen een nieuwpunt vast te stellen, in overeenstemming met de gegevens, hem door de bewoners uit die omgeving verstrekt.
(In de tekst volgen we de grenslijn zoals die op deze oude kaart is ingetekend. De rode letters in de tekst verwijzen naar de betreffende punten op de kaart. Meestal wordt een kaart getekend met het noorden aan de bovenkant. Deze figuratieve kaart wijkt daarvan af. Zoals op de richtingroos rechtsboven te zien is, is de kaart getekend met oosten naar boven en noord naar links. De kaart opent in een nieuw venster.)
"Met "goede geloofwaardige mannen" ben ik aangegaan bij den eersten paal aan het Brugsken op den Houtschen dijk, die Mierlo en Helmond scheidt (A). Vandaar volgden wij den Loop stroomopwaarts, die Mierlo en Helmond is scheidende tot den paal genaamd Ashorst, maar omdat die paal niet vindbaar was, heb ik als grenspaal genomen die op den hoek van Ashorstveld, aan den Loop (B). Die Loop ben ik nog een eindweegs opgegaan, welke loop, zoals men mij vertelde, dood liep in een uitgemoerde put. Hier ben ik nog een eind verder afgegaan langs een bijna toegewassen graaf of loop, die mij werd opgegeven als de grens tussen Mierlo en Helmond. Die sloot schiet uit in de Loop bij een punt genaamd Wersvloete, ter plaatse, waar dit riviertje zich in drie wateren splitst en de grenzen vormt van Mierlo, Helmond en de Groene Gemeente (C).
Omdat hier de grenspaal niet te vinden was, werd mij verzekerd, dat die scheidspaal, altijd de Loop volgende, werd genoemd Wersvloete. Vandaar ben ik verder gegaan langs het beekje, dat het dorp Goor of broek van Mierlo (de gemene weide) en de Groene Gemeynte scheidt, tot aan een punt genaamd Eeuwdonk, waar de Groene Gemeynte begint (D). Van hier uijt ging ik weer langs den Loop stroomopwaarts bijna tot Egelromsputte. Vandaar was verder een sloot met een heg omzoomd, die doorliep tot Egelromsputte, op de grens van Mierlo en Lierop (E). Nu ging het over de hei tot aan een punt genaamd Laeckenboom (F). Een grenspaal was daar niet te vinden, doch meerdere oude mannen, alsook de vorster van Lierop, genaamd Teunis van Bree, wiens vader daar ook vorster was geweest, verklaarden steeds te hebben horen zeggen, dat Laeckenboom ongeveer op de grens van beide dorpen lag. Vandaar door het Loo Goor gingen wij linierecht af op den Bulsberg (G) en vervolgens in rechte lijn naar een punt genaamd Hoenreboom (H),waar de drie gemeenten Mierlo, Lierop en Someren samenkomen.
Binnen deze grenspalen is gelegen de heerlijkheid en dorp van Mierlo met al zijn onderhorige gehuchten als: 't Hout, het Broek, Bekelaar, Loeswijk, Lugghen, enz."
Tot zover het verhaal van de landmeter.
Deze gehuchten zijn ongetwijfeld alle bekend, al worden die op het ogenblik soms anders geschreven. Op de stafkaart vinden wij bijv. in plaats van Loeswijk Loerwijk en in plaats van Luggken vindt men Luchen gespeld. Verder vinden wij op de kaart aangegeven: Goor, Groot Goor, Ganzenwinkel, Brandevoort, Schutsboom, Stepekolk, Luinendonk, Diepenbroek, Schooten en Hezerschoor.
In de Geschiedenis van het Bisdom 's-Hertogenbosch van Coppens (1843) vinden wij nog genoemd: Berenbroek, Hozerschoop of Heyerschoor, het Slot en Elmer. Een later Kerkelijk geschiedschrijver, L. Schutjes, geeft (in 1876) nog andere namen van gehuchten, die echter veelal slechts in schrijfwijze met de hiervoor genoemde verschillen, n.l. Aardborst, Brand, Brandevoort, Gasthuis, Haspel, Hazenwinkel, Heijderschoor, Heiënd, Horst, Kekelaar, Loo, Loogoor, Loeswijk, Medevoort, Oudven, Stepelkolk en Trimpert. Aldus werden deze namen de schrijver volgens kadastrale opgave verstrekt.
Diezelfde schrijver waagt zich ook aan een naamsverklaring van Mierlo. Deze wordt in oudere stukken ook gespeld Mirle, Mirloe, Mijerloe, Mierloe, en Mierloo. Het ontleent zijn naam aan mier, mer, mir, een waterplas en betekent het lo of bosch bij een water of broek. De naam van het dorp wijst er dus al op, dat hier in heel oude tijd een groot bos gelegen heeft.
Dat doet trouwens ook de gehuchtsnaam Het Hout, dat ook een oude benaming is voor "bos", en Horst, dat de betekenis heeft van "voorhout", een klein of heesterbos vóór een groot bos.
Het volkrijkst van al deze gehuchten is het Hout, wat het vooral in de laatste helft van vorige eeuw te danken heeft aan haar ligging nabij de zich steeds uitbreidende industriestad Helmond. Waarover later meer. In een beschrijving van de verschillende dorpen van Peelland van het jaar 1803 wordt van Mierlo o.m. gezegd: "Dit Dorp is zeer groot en zeer uitgebreid, bestaande uit verscheidene Buurten; echter is dit Dorp niet schoon, dewijl de huizen er al te verspreid liggen. Het ligt éne uur ten zuidwesten van Helmond, naar welk Stadjen men in 1801 enen lijnregten weg door de heide, welke thans bebouwd wordt, heeft aangelegd." (Deze beschrijving komt van Adriaan Brock. Hij was koster van Sint Oedenrode, en leefde van 1775 tot 1834. Je kunt er hier meer van lezen). In een veel oudere beschrijving (van omstreeks 1645) wordt van Mierlo (hier Mirle gespeld) gezegd, dat het "is een oud, groot schoon dorp." In de beschrijving van Mierlo in Het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden van A.J. van der Aa uit 1839 komt het dorp er minder goed vanaf: "Dit dorp is niet fraai, dewijl de huizen er zeer verspreid liggen. Men heeft er een klein en onaanzienlijk raadhuis." en verderop "Deze kerk, welke een fraai en net gebouw en van eenen schoonen en spitsen toren, doch van geen orgel voorzien is, ligt omtrent ¼ uur van het dorp afgezonderd." Meer lezen van de Mierlose beschrijving van Van der Aa; klik dan hier.
naar de editie van De Zuid-Willemsvaart